Ik raakte geobsedeerd door Charles Darwin. Dat heb ik wel vaker. Ik hoef maar een nieuwsbericht te lezen over een stel botten dat in Noord-Frankrijk is opgedoken en ik ben al verloren. Urenlang struin ik Wikipediapagina’s af die verband houden met de evolutietheorie, en iedere keer denk ik opnieuw: och, Darwin. Je was de grootste.
Wat Einstein of Newton bedacht is knap, maar staat te ver van me af om regelmatig tot me door te dringen. De evolutietheorie daarentegen, is van zo’n verbluffende eenvoud, ligt achteraf zo voor de hand, dat je als onbeduidende schrijver in de eenentwintigste eeuw gerust de illusie kunt koesteren dat jij haar ook had kunnen bedenken, als je in zijn tijd had geleefd.
Wat moet het verrukkelijk zijn, denk ik op zulke momenten van intellectuele overmoed, om helemaal in je eentje, tegen iedere stroming in – nee, dat zeg ik verkeerd, want ook complotdenkers gaan tegen iedere stroming in – juist lósgekoppeld van alle stromingen, in de onbeperkte vrijheid van de eigen geest, de lijntjes aan elkaar te knopen en te beseffen: ja, zo zit het. Zo zit eigenlijk alles.
Slecht op school, briljant daarbuiten
Die illusie wordt versterkt door Darwins levensverhaal. Toen de kleine Charles nog op school zat, was er niemand in zijn omgeving die kon vermoeden dat hij op latere leeftijd een van de meest elegante wetenschappelijke theorieën aller tijden zou ontwikkelen. Sterker nog, hij had moeite bij te blijven. Wat bij Einstein alleen een mythe is – hij zou er een potje van hebben gemaakt op school; onzin, hij haalde hoge cijfers en had op zijn dertiende Kants Kritiek van de zuivere rede al gelezen – is bij Darwin echt waar: Charles was een matige leerling.
‘Hoe kan het,’ vraagt schrijver en evolutiebioloog Tijs Goldschmidt zich af in zijn essaybundel Vis in bad, ‘dat Darwin met zijn middelmatige schoolintelligentie, zijn geringe aanleg voor wiskunde, muziek en klassieke talen, in zijn leven als naturalist de ene geniale ontdekking na de andere deed?’
Volgens Goldschmidt komt dit vooral door Darwins vermogen om verbanden te leggen die daarvoor nog niemand had gezien. In zekere zin was Darwins evolutietheorie, en dit zeg ik met de grootst mogelijke eerbied, een verzameling ideeën die er al waren. Er was alleen een briljante geest voor nodig om ze onder een noemer te brengen.
Als voorbeeld noemt Goldschmidt de relatie tussen geologie en biologie. Geologie is de studie van de aarde; stenen, fossielen, vulkanen, gebergten. Biologie is de studie van organismen. De Britse geoloog Charles Lyell had bedacht dat de vorming van gesteenten plaatsvindt door uiterst trage processen, waaruit volgde dat de aarde geleidelijk verandert. Zo was Lyell van mening dat de fossielen die hij in het Andesgebergte had gevonden, ooit op de oceaanbodem hadden gelegen, en dat ze, onder meer door aardverschuivingen, heel geleidelijk naar boven waren gebracht. Darwin was degene die concludeerde dat deze regel ook voor levende wezens moest gelden – nu een inkoppertje, toen een revolutie.
Darwins vermogen om analogieën te herkennen, is niet alleen belangrijk geweest, het spreekt ook het meest tot de verbeelding. Er schuilt romantiek in, er kan een Hollywoodfilm over worden gemaakt. Darwin die door zijn notitieboekjes bladert, Darwin die dieren van dichtbij bekijkt, en dan ineens een blik in de verte, de muziek van Hans Zimmer zwelt aan; de evolutietheorie daalt in als een geschenk van boven.
Darwins gouden regel
Maar analogieën, verbanden, patronen zien, is niet genoeg. Juist het grote bedwelmende inzicht werkt misleidend; een van de belangrijkste redenen dat complotdenkers zichzelf zo gek maken. Denken dat je de hoofdpersoon bent in een film, geloven dat jij als enige de waarheid ziet, dat je ‘wakker’ bent geworden terwijl anderen nog slapen, maakt je immuun voor tegenargumenten.
Wat veel saaier is, veel praktischer, maar als je goed kijkt toch eigenlijk ook veel mooier, is Darwins andere immense talent: zijn vermogen tot zelfkritiek. Darwin was bekend met zijn intellectuele zwaktes, met de hardnekkige menselijke neiging een krachtig en samenhangend verhaal te verkiezen boven een complexe en gelaagde waarheid, en om die vooringenomenheid te bestrijden, hanteerde hij een tactiek die hij zelf zijn ‘gouden regel’ noemde.
‘Zodra mij een gepubliceerd feit, een nieuwe waarneming of gedachte binnenschoot die mijn algemene resultaten tegensprak,’ schreef Darwin aan het eind van zijn leven in zijn autobiografie, ‘dan maakte ik daar altijd direct een notitie van, onmiddellijk en zonder uitzondering, omdat ik uit ervaring wist dat zulke feiten en gedachten veel makkelijker uit mijn geheugen ontsnapten dan wat me toevallig goed uitkwam.’
Afbeelding door Fernando Venzano via Unsplash