Ik was bij mijn vader toen verderop een kledingwinkel in de fik vloog
Onalledaagse spanning in winkelcentrum De Mare. En waarom mensen in nood niet op de vlucht slaan
Leestijd: 6 minuten
Mijn vader woont boven een winkelcentrum. Zo’n typisch Nederlandse plek waar behalve een kerstband in december nooit iets gebeurt.
Tot afgelopen vrijdag.
Ik had net een baby van vijf weken oud in mijn armen toen mijn broer zei dat hij iets rook.
‘Kak?’ vroeg ik.
Hij hoorde me niet, hij keek me ook niet aan.
‘Jezus,’ zei hij en stond op. ‘Rook, gigantisch veel rook.’
Iedereen rende naar de voordeur. Die ging open, de rookmelder begon te piepen en meteen stond de hele woning blauw.
‘Doe dicht, doe dicht,’ werd er geroepen.
Ik gaf de baby aan de moeder en wurmde me tussen de lichamen voor het raam. Een griezelige, ondoordringbare wolk had het hele winkelcentrum in beslag genomen.
Toen de wolk iets kleiner was geworden, konden we zien waar de rook vandaan kwam. Reusachtige vlammen sloegen uit de ramen van een kledingwinkel de lucht in.
‘De buurvrouw zegt dat we moeten vluchten’
Mijn vader, mijn broer en ik gingen de galerij op om informatie te winnen. De rest wachtte af op het balkon aan de andere kant, waar de lucht iets frisser was.
‘De buurvrouw zegt dat we moeten vluchten,’ zei iemand.
‘De buurvrouw is niet goed,’ zei een ander.
Er ging een man voorbij die in zichzelf praatte. ‘Dit is gevaarlijk,’ zei hij, ‘dit is niet goed, dit is gevaarlijk.’
We voegden ons bij de anderen.
‘Is er een ladder?’ vroeg mijn broer, die over de balustrade naar beneden keek. ‘Voor het geval dat.’
Er werd gelachen.
‘Wat, je weet het niet.’
Het vermoeden dat we dood of ernstig gewond konden raken, was inmiddels afgezwakt. Toch hadden we ook nog geen idee hoe dit ging aflopen.
Onder ons stroomde het plein vol met buurtbewoners. Angst was allang niet meer de overheersende emotie, dat was opwinding.
Medewerkers van Kruidvat spoorden medewerkers van de Action aan om de winkel te sluiten en naar huis te gaan.
‘Maar er staan nog spullen buiten,’ zei een meisje.
‘Nou en, dit gaat om leven en dood.’
Een jongeman liep heen en weer met een mobiel aan zijn oor. ‘Mam, je zit vast, je kunt nergens heen.’ Hij klonk euforisch.
Er schoot me een zin van Willem Elsschot te binnen: ‘Een ellendige novemberavond, met een motregen die de dappersten van de straat veegt.’ Hier gebeurde het omgekeerde. De schuwste types kwamen uit hun holen. De zachtste, meest verlegen mensen waren spraakzaam, dominant. Ze vertelden aan wildvreemden hoe zij de afgelopen minuten hadden beleefd, ze brachten het laatste nieuws en legden uit wat de beste manier is om een brand te bestrijden.
Iedereen had eenzelfde blik in zijn ogen: dit is mijn avond, mijn verhaal.
Toen moest de hoofdact nog komen
Het nieuws was inmiddels door de rest van Alkmaar verspreid. We kregen updates van mensen die er niets van wisten.
De brand is nu al voorbij Bakker Bart.
De brand was nog lang niet voorbij Bakker Bart; die bevond zich nog steeds in die kledingwinkel en misschien in de zaak daarnaast.
Maar toch: hooguit tien woningen van ons af.
De verdieping boven ons fungeerde als beschutting, maar de kinderwagen stond daarbuiten en kwam onder de as te zitten. Pas toen ik dat had opgemerkt, besefte ik dat ik daar zelf ook stond; mijn witte shirt begon grijs te worden.
Ik dacht aan 11 september, en vervolgens aan de potsierlijkheid van die gedachte.
‘Jullie worden ontruimd,’ gilde een jongen in trainingspak naar ons balkon. ‘De brandweer komt, jullie worden ontruimd.’
‘Ik zal jou even ontruimen,’ mompelde mijn vader.
Toen moest de hoofdact nog komen. Er liep een dikke agente voorbij die zoekend om zich heen keek. Verderop klonk een luide, zakelijke stem: ‘Staan blijven.’ Daar verscheen agent twee. Ook die liep moeizaam.
Iemand zei: ‘Dit ziet er toch niet uit.’
Ze achtervolgden een meisje van een jaar of vijftien en grepen haar vast. Nogal fors. Er viel een blikje uit haar hand.
‘Laat me los,’ riep ze. ‘Laat me kankerlos.’
De agent die ‘staan blijven’ had geroepen wees nu de straat in. ‘Daar loopt er nog een.’
‘Hans, jij bent snel,’ zei een vrouw tegen de man naast haar, en Hans begon te rennen.
Ik dacht: ze hebben iets uit de supermarkt gestolen. Laat ze lekker.
Maar het bleken de brandstichters te zijn.
‘Ze hebben ze hoor,’ riep een man even later naar ons balkon; glunderend, alsof hij ons iets cadeau deed. ‘Twee meiden, gepakt bij mij op de hoek.’
Toen ging de bel, en een brandweerman begeleidde ons naar beneden.
Waarom mensen in nood niet vluchten
Een paar dagen later las ik — per toeval, ik kan het nog steeds nauwelijks geloven — The Examined Life van psychoanalyticus Stephen Grosz, waarin Grosz enkele inzichten over de menselijke geest deelt. In een hoofdstuk over verandering, getiteld: ‘How a fear of loss can cause us to lose everything’, vertelt hij over Marissa Panigrosso.
Panigrosso was in gesprek met twee collega’s op de negenentachtigste verdieping van de South Tower — onderdeel van het World Trade Center — toen een vliegtuig zich in de North Tower boorde. Panigrosso twijfelde geen seconde. Zonder haar computer af te sluiten of zelfs maar haar tas te pakken, liep ze naar de nooduitgang en verliet het gebouw.
Ze was een van de weinigen, bleek later. De twee collega’s met wie ze in gesprek was, bleven daar en kwamen te overlijden. Dat gold voor de meeste mensen. In interviews verbaasde Panigrosso zich hierover.
Maar dat niemand haar voorbeeld volgde, is niet vreemd, zegt Grosz. Het is de norm. ‘Research has shown that, when a fire alarm rings, people do not act immediately. They talk to each other, and they try to work out what is going on. They stand around.’
Grosz geeft meer voorbeelden. In 1985 kwamen zesenvijftig voetbalsupporters om bij een brand in het Valley Parade-stadion van Bradford City in Engeland. Op beelden was later te zien dat slachtoffers nauwelijks moeite deden om te ontkomen. Ze keken naar de wedstrijd of het vuur en wachtten af. Dat werd ze fataal.
Doen we dat wel, richting de uitgang bewegen, dan volgen we oude gewoonten, schrijft Grosz. We nemen zelden de nooduitgang, dat voelt onwennig. We willen graag weg zoals we zijn binnengekomen. Tijdens een brand in een restaurant in de Amerikaanse stad Southgate, Kentucky bleven vele gasten wachten tot ze konden betalen, daarna zouden ze vertrekken, en in die wachtrij gingen ze dood.
Ik dacht aan mijn broer die om een ladder had gevraagd; zwaar overdreven — en verstandig.
Afbeelding is een screenshot van het NOS Journaal. Voor feitelijke informatie over de brand moet je daar zijn. Alvast een geruststelling: er is niemand omgekomen of gewond geraakt.
Update 22-08 10:58: er was een cruciale zin onduidelijk, die heb ik aangepast; dank aan het oplettende oog van Walter van den Berg. Nog een reden om betalend lid te worden: je maakt het makkelijker voor mij om een eindredacteur in te huren.
Ik ben kerstbandmuzikant en voel me gezien.
“Achteraf was dat overdreven”, maar hij deed dus wel wat al die slachtoffers uit je voorbeelden nalieten. Toch?