Een tijdje terug stond in de Volkskrant een artikel over de sterke daling van mentale gezondheid onder jongeren, met name onder meisjes. Als een van vele mogelijke oorzaken werd genoemd het onvermogen van hedendaagse ouders om grenzen te stellen. Na een kindertijd waarin alles leuk moet zijn, blijken jongeren vaak niet opgewassen tegen de wereld daarbuiten. Ze worden overspoeld door een ‘tsunami van vrijheid’, aldus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Robert Vermeiren. Wat voor de ouders nog klonk als een cadeau: alles kan, wordt voor het kind een last: zoek het zelf maar uit.
Intuïtief kon ik me vinden in deze analyse, ik had alleen moeite te bepalen waarom precies. Tot ik The Wandering Mind van Jamie Kreiner las.
Gehoorzaamheid als opstapje naar zelfbeheersing
Eigenlijk gaat dit boek over iets heel anders. In The Wandering Mind - subtitel: What Medieval Monks Tell Us About Distraction - bespreekt Kreiner de methoden die christelijke monniken in de late oudheid en vroege middeleeuwen uitprobeerden om meer controle over hun aandacht te krijgen, zodat ze die op God konden richten.
Ik moest aan dat artikel in de Volkskrant denken bij een passage over discipline. Je kunt alleen controle over je aandacht krijgen wanneer je gedisciplineerd bent, wisten de monniken. Om een voorbeeld uit onze tijd te gebruiken: er is discipline voor nodig om je aandacht van TikTok af te krijgen. Heb je überhaupt geen discipline, dan denk je de hele dag aan weinig anders dan aan seks, eten en die ene keer dat je iets gênants zei op een verjaardag zes jaar geleden. Je begeleidt je aandacht niet zelf, je wordt meegesleurd door impulsen. Je bent een baby, in feite.
Wat me opviel in het boek van Kreiner, was dat de monniken ervan uitgingen dat je voor het aanleren van discipline iemand anders nodig had. Ze achtten zichzelf te zwak om het alleen te proberen. Daarom riepen ze de hulp in van een mentor. Hun mentor vertelde ze wat ze moesten doen, hoe ze zich moesten gedragen, waar ze wel en niet aan mochten denken en hoelang ze moesten bidden. Zo werd de opdracht versimpeld: het ging niet om zelfbeheersing, het ging om gehoorzaamheid.
Kreiner schrijft:
Obedience got monks in the habit of ‘killing off or amputating’ their impulses and personal preferences. In order to concentrate on the divine, especially as part of a group, monks needed to stop thinking so much about themselves.
De val omzeilen
Een van de meest slopende elementen van een mentale val is dat je voortdurend over jezelf nadenkt. Hoe het met je gaat. Waarom het niet beter gaat dan gisteren. Wat je verkeerd doet. Waarom je zo zwak bent. Waar je dit aan verdient. Enzovoorts, enzovoorts. Een oneindige spiraal van egocentrisme waarin je verstrikt raakt, en waar je niet uitkomt omdat je het geloof bent kwijtgeraakt dat jij degene bent die weet hoe het anders kan. Jij bent immers ook degene die zich in deze uitzichtloze situatie bevindt.
De monniken begrepen dit. Zij omzeilden deze val door eerst op hun mentor te vertrouwen, en pas daarna, als ze daar goed genoeg in waren, op zichzelf. En wat de mentor toen was voor monniken, zijn ouders in onze tijd voor kinderen. Ouders stellen grenzen omdat kinderen daar zelf nog niet toe in staat zijn. Pas wanneer ze die dwingende kracht via hun ouders in zichzelf hebben leren kennen, kunnen kinderen proberen die kracht naar eigen inzicht te besturen; het kind wordt volwassen. Gehoorzaamheid gaat in deze redenering dus aan zelfbeheersing vooraf.
Tussen gehoorzaamheid en totale anarchie
Nu wordt gehoorzaamheid in onze moderne samenleving ten diepste gewantrouwd. En terecht. Kijk maar wat er met die monniken gebeurde. ‘Killing off or amputating their impulses and personal preferences’, schrijft Kreiner niet voor niets; de persoonlijkheid werd uitgeroeid, de monnik verdween in zijn mentor. Ouders die dit van hun kind verlangen, zijn niet goed bij hun hoofd.
Maar streep je gehoorzaamheid helemaal weg, dan wordt de wereld weer te groot. Het kind is volledig op zichzelf aangewezen en wordt overspoeld door die tsunami van vrijheid.
Dus is het zoeken naar een middenweg.
Misschien kan ik die zoektocht het beste illustreren aan de hand van een interview met cabaretier Daniël Arends. Arends regisseert de debuutvoorstelling van Sezgin Güleç, een andere cabaretier, en in de Volkskrant vertelde Arends hoe hij zijn rol ziet.
Het grootste misverstand van kritiek geven is dat je iemand moet vertellen hoe het volgens jou eigenlijk zou moeten zijn. Ik denk dat je iemand het best helpt als je probeert te zien wat diegene eigenlijk diep van binnen wil. Iedereen heeft verlangens, eigenschappen en kwaliteiten die hij van zichzelf niet zo scherp voor ogen heeft. Van welk deel van zijn innerlijke kracht heeft iemand geen besef?
Een ouder die zijn kind alles toestaat, gaat uit van het naïeve idee dat het kind precies weet wat goed voor hem is. Een monnik die blind zijn mentor volgde, ging uit van het minstens even problematische idee dat zijn mentor dat wist. Wat Arends beschrijft, is een relatie die het beste van beide kanten neemt: je brengt iemand gehoorzaamheid bij, niet aan jou, maar aan zijn toekomstige, betere zelf.